KLEINE BEGRIPPENLIJST

18 mei 2005 

MOER, MOEREN, bij Geertruidenberg en verder ook: VEEN, VENE

  1. Gebied met levend veen
  2. Gebied met aan de oppervlakte een dode veenlaag
  3. De veenstof zelf

MOEREN (werkwoord)

Veen uitsteken of uitbaggeren om er turf van te maken.

MOERDIJK

Ringdijk van geringe zwaarte in het getijdengebied, waarbinnen men in het droge vanonder het sediment turf stak ten behoeve van de zoutproductie. In de moerdijk werd de turf gedroogd en tot zoute as verbrand. De verdere raffinage tot zuiver zout vond elders plaats.

OPDRACHT

Opgeworpen hoogte in het getijdegebied, bedoeld om van daaraf darink te delven en om er de turven te drogen en te verbranden. Niet te verwarren met OVERDRAGE.

ZOUTKEET

Gebouw waarbinnen uit de zoute as zuiver zout bereid werd. Na het midden van de 15e eeuw gebruikte men vooral ruw zeezout als grondstof.

DARINK, DARG, DERRIE

Veen dat met een dunne sedimentlaag (klei, zand) bedekt is

DELVEN

Weggraven, in het droge, van veen

DARINK DELVEN

Weggraven, in het droge, van veen dat met een dunne sedimentlaag (klei, zand) bedekt is

ZEL, SEL

As van verbrande darink. De zel moet goed onderscheiden worden van de zel-as.

ZEL-AS, ZELK

Verzamelnaam afvalproducten van het zout-raffinageproces.

ZELKE, ZELLEBERG

Plaats waar zel-as gestort is.

BAGGEREN

Van onder water weghalen van veen, met een baggerbeugel.

PUT, TURFPUT

Kuil, achtergelaten na turfgraverij. ("petgat" voor de Friezen)

=================================================================

MEER, MARE

Natuurlijke watervlakte in het veengebied.

LAAK, LAKE

Natuurlijke ontwatering aan de rand van een veengebied.

DONK

Hoogte in de zandondergrond die net door het veen heen steekt

BERG

  1. In het Lage: Natuurlijke hoogte in de zandondergrond die een eind boven het veen uitstak.
  2. Opgeworpen hoogte in het getijdegebied, vluchtheuvel voor schapen of om op te wonen.
  3. Op het Hoge: Natuurlijke hoogte, vaak stuifduin.

=============================================================== 

AANWAS

Nieuw land gevormd aansluitend aan bestaand land. Kan slik, gors of hil zijn.

OPWAS

Nieuw land gevormd te midden van geulen. Kan slik, gors of hil zijn.

SLIK, SLIKKEN; SLIJK

Onbedijkt gebied in getijdengebied, met meestal zandig sediment en onbegroeid, vaak op veen.

GORS, GORZEN in Zeeland en bij Antwerpen ook: SCHOR, SCHORREN

Onbedijkt gebied in getijdengebied, met meestal zandig sediment en begroeid, vaak op veen.

HIL

Onbedijkt gebied in getijdengebied, met meestal zandig sediment en begroeid, vaak op de rand van veengebieden of als opvulling van een ooit bredere geul, smal en hoger dan gors.

KEEN, GAT

Getijdegeul, opengebroken bij de overstromingen en dienend voor de aan- en afvoer van het getijdewater.

KREEK

Kleinere getijdegeul.

WEEL, WIEL

Doorbraakkolk aan een dijk.

-DRECHT

Element in veel plaats- en waternamen: oversteekplaats of veer, of waterloop bij zo�n oversteekplaats.

=====================================================================

VAART

Gegraven water voor scheepvaart bedoeld

RIOOL

Gegraven water voor ontwatering bedoeld

KADE, ZOMERDIJK

Dijk van geringe zwaarte die een gebied in de zomer droog moest houden

DIJK, WINTERDIJK

  1. In het LAGE: dijk die de polder definitief droog moet houden
  2. Op het HOGE: verhoogde weg dwars door een laagte of beekdal

HOOFD, TURFHOOFD, OPSLAG

Plaats waar men turf oversloeg uit kleine schuiten op zeegaande schepen.

OVERDRAGE

Een overtoom, plek waar schepen over een waterscheiding getrokken worden.