DE VORMING VAN HET "GRAAFSCHAP STRIJEN"
dr. K.A.H.W. Leenders
Lezing voor de gemeenteraad van Strijen, te Breda, op 3 maart 2006
Willem, die Madoc maecte,
schreef ergens rond het jaar 1200:
...
Ic wille dat die ghene horen,
Die gherne pleghen der eeren
Ende haren zin daer toe keeren
Datsi leven hoofdschelike,
Sijn si arem, sijn si rike,
Diet verstaen met goeden sinne.
Nu hoert, hoe ic hier beghinne
en dan begint hij:
Het was in eenen tsinxen daghe,
Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
Nobel, die coninc hadde ghedaen
Sijn hof crayeren over al,
Dat hi waende, hadde hijs gheval,
Houden ten wel groten love
Doe quamen tes sconinx hove
Alle die diere, groet ende cleene,
Reinaart is er niet bij, die durfde niet, hij had te veel misdaan...
Zo begint een eeuwenoud verhaal dat in 2002 maar nipt door de Max Havelaar verslagen werd als meest klassieke Nederlandstalige tekst, en dat volgens een uitgelezen groep geënquêteerden. De hoge score wordt als het ware onderstreept doordat tegelijk alweer twee Reynaertpublicaties verschenen. Voeg dat bij het feit dat in een goede boekhandel altijd wel twee (of meer) Reynaertedities te vinden zijn en je stelt vast dat die Oude Vos nog volop populair is. Het verhaal, achthonderd jaar oud, verkoopt nog steeds en dat is het enige dat telt in deze neoliberale consumptie-maatschappij. Het diende tot leringe ende vermaeck van de middeleeuwer, maar heeft blijkbaar voor de eenentwintigste-eeuwer dezelfde functie. In menige studie is het verhaal geanalyseerd en geduid. Ook weer in de op 23 februari 2006 verschenen nieuwste "Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur". Waarom werd het geschreven? Uit welke elementen is het opgebouwd? Welke diepere boodschap zit erin verborgen, ga zo maar door.
Het is voor iedereen duidelijk: het verhaal over Reynaert bestáát, maar wat er verhaald wordt is nóóit gebeurd.
Dat is ook het karakter van de Mythe van het graafschap Strijen.
Omdat u, gemeenteraad van Strijen, hier vandaag te gast bent in Breda in de waan dat Breda en Strijen uit dat mythologische graafschap zijn voortgekomen, wil ik voor u de oorsprong van dat fantastische "Strijenverhaal" eens uit de doeken doen.
Wat houdt de mythe in?
De website van Oudheidkundige vereniging Het Land van Strijen (1) deelt het volgende mede:
"Aan het eind van de 5e eeuw (tijdens de regering van koning Faramond) werd voor het eerst de naam Streona genoemd. Waarschijnlijk werd hier toen al Strijen mee bedoeld. Rond 630 ontstond het graafschap Strijen. Dit graafschap besloeg een groot gedeelte van Zuid-Holland en Noord-Brabant. Het graafschap Het Land van Strijen werd in de periode 630-1290 door diverse graven en gravinnen geregeerd."
Prachtig!
Binnen de mythe is Hereswind de meest beroemde gravin. Ze wordt ook Hilsondis genoemd. Ze was getrouwd met graaf Ansfried van Taxandrië en Teisterbant. Ze zou in 992 haar bezit aan de toen opgerichte abdij Thorn geschonken hebben. Ze werd daar eerste abdis, haar dochter Benedicta de tweede abdis. En haar man? Die werd bisschop van Utrecht.
Na de dood van Benedicta (die kennelijk ook gravin van Strijen was) viel Strijen toe aan Raginer, zoon van Reinilda, die een zuster was van gravin Hilsondus. Raginer had twee zonen, tussen dewelke hij zijn graafschap van Strijen, in 't jaar 1039, verdeelde. Zijn oudste zoon Lambrecht kreeg het noordelijke deel van Strijen, de tweede zoon Hendrik het zuidelijke deel. Dat zuidelijke deel werd het Land van Breda.
Wanneer duikt de mythe het eerst in de geschiedenis op?
Geen andere oorkonde uit zuidelijk Holland of westelijk Noord-Brabant heeft zoveel stof doen opwaaien en discussies teweeggebracht als de valse oorkonde die gemeenlijk bekend staat als "992". De eerste bedenkingen werden al in 1804 geuit door Van Spaen. (2) In 1892 verklaarde de historicus Blok de oorkonde vals op grond van de inwendige vorm en de inhoud. (3) Op grond van de uitwendige vorm valt er niks te beoordelen, want er is niets dat voor een origineel document moet doorgaan, er zijn alleen afschriften. Koch, die het eerst deel van het oorkondenboek van Holland en Zeeland uitgaf, meent dat de valsverklaring door Blok nog steeds afdoende is (4). Deze mening wordt bevestigd door Dillo en Van Synghel, die in 2000 het oorkondenboek voor westelijk Noord-Brabant publiceerden. (5)
Door alle discussies is duidelijk geworden dat er drie samenhangende geheel of deels vervalste oorkonden zijn.
Even voorstellen
966 januari 24 (6) Maastricht
Keizer Otto I bevestigt op verzoek van Adalberina, abdis, het vrouwenklooster van St.-Petrus en St.-Gertrudis (te Nijvel) in het bezit van goederen en rechten in (Sint-Antelinks-) Ransbeek <<en in die bezittingen die door diverse lieden zijn overgedragen, waaronder het erfgoed van St. Gertrudis in de gouw Tessandrië, over de Striene, in de villa Bergen (op Zoom) en de drie bijbehorende eilanden Bieuelant (Rilland?), Spiesant en Yerseke.>>
967 (7)
Keizer Otto I schenkt of bevestigt de abdij van Nijvel in het bezit van diverse goederen en rechten, te weten in de Scheldegouw de villa Bergen (op Zoom) met drie eilanden, de kerk en tolrechten, en in de gouw Strijen uit het erfgoed van St. Gertrudis (Geertruiden)berg met Drimmelen en Sturnahem, en alle visrechten op de Maas en in het aangrenzend gebied.
992 juni 1 (8) Thorn
Hilzondis, gravin van Strijen, sticht op aanraden van haar echtgenoot Ansfried een kloosterkerk op haar eigen goed Thorn, waar zij en haar dochter Benedicta het kloosterleven zullen leiden, en schenkt aan het klooster geheel haar eigen goed in het land van Strijen, dat eertijds door koning Zwentibold was geschonken, bestaande uit de kerk van Strijen, Geertruidenberg, de villa Gilze met toebehoren, de villa Baarle met het door haar, Hilzondis, gestichte Remigiusaltaar, het slot Sprundelheim aan de Merbatta, en een bos zoals het ligt tussen de twee Marcas.
Wat is er met deze teksten aan de hand?
966
De oorkonde is in een korte en een lange versie overgeleverd. De eerste gaat terug op de originele bevestiging door Otto I van Nijvelse abdijgoederen, terwijl de tweede versie een latere ingelaste tekst bevat met de opsomming van abdijgoederen, waarvan men (nog) niet zo'n bevestiging bezat.
Gezien de oudheid van de namen, de redactie van de ingelaste schenkingen en de vermelding van sommige abdijgoederen in latere stukken, acht men de opsomming van het abdijbezit betrouwbaar. De ingelaste tekst zal teruggaan op schenkingen die tussen ca. 783 en het eind van de tiende eeuw gedateerd kunnen worden. Zo dateert men de opstelling van de geïnterpoleerde tekst in het eind van de tiende of eerste helft van de elfde eeuw. Dat gaat dan over bezit in Bergen op Zoom en op de drie bijbehorende eilanden Bieuelant, Spiesant en Yerseke. Ook de passage over het erfgoed van de heilige Gertrudis wordt als een latere invoeging gezien. In Yerseke en Bergen op Zoom had de abdij van Nijvel in de dertiende eeuw zeker bezit. Dat "Bieuelant" wordt wel als het latere Rilland opgevat.
Dus: "966" heeft een echte kern waaraan ca 1000 een lijst van goederen werd toegevoegd.
967
Deze oorkonde is in tegenstelling tot de vorige een puur verzinsel. De Brabantse historicus Gramaye gaf een citaat uit deze "oorkonde" uit in 1708 in zijn Antiquitates Bredanae (9), maar het oorspronkelijke manuscript moet al rond 1610 grotendeels in die vorm bestaan hebben, zo blijkt uit onderzoek naar deze tekst.
Van het bestaan van een dergelijke oorkonde is echter geen spoor teruggevonden. Koch acht het bericht bij Gramaye een mogelijke samensmelting van oudere gegevens en in menig opzicht apocrief: als het toebehoren bij de villa Bergen op Zoom zijn abusievelijk de eigennamen S(p)range, Waterange en Steeninge van de drie genoemde eilanden gebruikt. De genoemde goederen in de gouw Strijen komen in het bezit van het klooster niet voor. De verbinding van Geertruidenberg met een heerlijkheid Strijen doet sterk denken aan de opgave van de bezittingen en rechten van de abdij van Thorn in het falsum van 992.
In kringen van het zestiende-eeuwse Breda werden de heren van Breda als de opvolgers van de "graven van Strijen" gezien. Deze reconstructie werd al uitgewerkt door Van Vliet in zijn Bredaesche chroniik uit 1663. (10) Een graafschap of pagus Strijen als een soort Groot-Strijen, ver voor het ontstaan van de heerlijkheid Strijen in de twaalfde eeuw, heeft echter nooit bestaan. (11) Vermoedelijk hebben de informanten van Gramaye, zoals wellicht reeds in het geval van een andere valse oorkonde uit 965 (12) aan deze een vervalste tekst verschaft, als steun voor deze theorie of juist ten gevolge van deze visie. Dillo dateert het ontstaan van deze tekst op 1579 - 1587, misschien iets eerder maar toch na 1565.
Dus: "967" is geheel vals en is waarschijnlijk gemaakt in de jaren 1580.
992
Ook dit is een geheel valse oorkonde, zo is de algemene mening bij de historische wetenschappers, en dat al sinds 1892. Naar de mening van Dillo en Van Synghel moeten de pogingen, ook nog na 1970, om de oorkonde alsnog geheel of gedeeltelijk, vooral inhoudelijk, te redden als mislukt worden beschouwd.
De meest recente historische studies over Thorn, Ansfried en diens echtgenote (13) maken waarschijnlijk
Daarentegen zijn alle overige elementen en in het bijzonder het anachronistische graafschap Strijen, apert vals. Zelfs de door Koch, op grond van enige oude naamsvormen, mogelijk geachte oude optekening met de namen van de goederen afkomstig van Hereswind, vervalt, aangezien ook die naamsvormen nu uit de werkzaamheden van de 16e-eeuwse maker van de valse tekst verklaard kunnen worden.
De tekst is blijkbaar opgesteld ná 28 juli 1559, de datum van een uitgebreide bevestigingsoorkonde van Thorns bezit, waarin iedere verwijzing naar de onderhavige oorkonde ontbreekt. De Strijense mythe is op zijn vroegst vanaf ca. 1565 in Breda te dateren en wellicht daar ook ontstaan. Dit hangt mede samen met het rond die tijd in het westen van Noord-Brabant bekend raken van afschriften van het cartularium van de abdij van Nijvel en daaruit de tekst van 966. Ook "992" is duidelijk door afschriften van Nijvelse oorkonden geïnspireerd. Dit geldt niet alleen voor de vermelding van het "erfgoed van de heilige Gertrudis" in "966", maar lijkt ook op te gaan voor een naam als Merbatta die een vervorming van het villam Merbeccam uit 966 lijkt te zijn. De "Moerbeek" bij Van Goor in 1744 (15) en de Merwede bij Koch in 1970 (16) blijkt dus het dorp Meerbeke in Oost-Vlaanderen te zijn! (17) De berg waarop de heilige Gertrudis persoonlijk een kluisje bewoonde, lag niet aan de Donge of te Bergen op Zoom, maar gewoon in Nijvel waar er een grote abdij uit ontstond. Met een dergelijke gang van zaken, die vóór ca. 1610 en waarschijnlijk niet lang na ca. 1565 is te dateren, wordt het aannemelijk dat het inderdaad Michiel Piggen (of iemand uit diens omgeving) is geweest, die bij het ontstaan van het valse document "992" betrokken was. Piggen overleed op 4 december 1587.
Dus: "992" is geheel vals en is waarschijnlijk gemaakt in de jaren 1580.
Waarom?
In de discussie over deze drie oorkonden is uiteraard ook de vraag aan de orde gekomen waarom toch deze "Strijenmythe" uitgevonden moest worden. Lezend in de commentaren bij de teksten in het Oorkondenboek voor Noord-Brabant komt het volgende beeld naar voren.
In de Discours, de oudste geschiedenis van Breda uit ca. 1545, vindt men nog niets van een Strijense voorgeschiedenis van Breda. (18) Nu is deze kroniek vooral bekend door het oudste afschrift van 1579, opgenomen in het Perkamenten Boek, een keurboek van de stad Breda. (19) Deze tekst is afgeschreven door de klerk Tobias de Laet in opdracht van zijn neef Michiel Piggen, raad-ordinaris in de Rekenkamer te Breda en eerder al charterbewaarder aldaar. (20) Daar juist deze Piggen gezien wordt als de schepper van "967" en "992", zou zijn creatie dus van na 1579 kunnen dateren. En uiteraard vóór zijn dood, eind 1587.
Inhoudelijk is ook niet zozeer het complex Thornse bezittingen opvallend (21), maar vooral het beroep op de erfgenamen van de zogenaamde "gravin van het land van Strijen" om de West-Brabantse bezittingen te beschermen. In de "Strijense" visie had men hiermee de latere heren van Breda op het oog. (22) Zo berichtte Michiel Piggen al in 1550 over de Bredase opvatting dat de heerlijkheid van Breda niet tot het markgraafschap Antwerpen behoort. (23) De aanleiding zal dan ook vermoedelijk eerder in de ontwikkeling van deze visie gezocht moeten worden en tegen de achtergrond van de troebelen vanaf 1566, ten gevolge van de godsdiensttwisten, geplaatst moeten worden. Brekelmans wees in dit kader vooral de bedreigde pastorale inkomsten en kwam zo tot een tijdstip na juli 1586. (24) Toch is het vreemd dat een ambtenaar van de Oranjes een verdedigende tekst voor Thorn zo schrijven en niet iemand van Thorn.
Er is nog een niet genoemde mogelijkheid: in 1585 viel Antwerpen in Spaanse handen en volgens de logica van die dagen kon dat betekenen dat heel het markgraafschap van Antwerpen daarmee ook als "Spaans" beschouwd zou worden. Het was dan zaak dat het Land van Breda daar niet bij zou horen (het komt immers voort uit een ander graafschap), waarmee we weer terug zijn bij Piggen's argument uit 1550. (25)
Ook wordt geopperd dat de constructie van grafelijke en zelfs koninklijke (Zwentibold!) wortels voor de heren van Breda moest dienen om de Oranjes op een even hoog of zelfs hoger adellijk niveau te tillen dan hun tegenstrever, de koning van Spanje. Vergeet niet dat Willem van Oranje in 1584 vermoord werd en dat prins Maurits daarna de door de Spanjaarden bezette Bredase goederen beheerde die rechtens toekwamen aan zijn oudste broer Filips Willem die in Spaanse handen was gevallen. We zitten midden in een nationale opstand én midden in een familiekwestie!
Dus:
Men heeft de vroege voorgeschiedenis van Breda en zijn heren vanuit een oude pagus of heerlijkheid Strijen, mede op grond van de geïnterpoleerde tekst van "966" (26), met duidelijke teksten zoals "967" (27) en "992" (28) willen onderbouwen, kennelijk als onderdeel van de strijd tegen Spanje.
Slot
Ik heb hier niets nieuws verteld, het is allemaal al gepubliceerd, in belangrijke mate zelfs al meer dan een eeuw geleden. Het graafschap Strijen met zijn gravin zijn dus bedacht door Michiel Piggen, ergens tussen 1550 en 1588, mogelijk in 1586. Het diende waarschijnlijk om de belangen van de Oranjes als heren van Breda en leiders van de Opstand te ondersteunen.
En om terug te keren naar de Reynaert: ook de Strijen-mythe is een mooi verhaal, dat als verhaal echt bestaat, maar dat nooit echt gebeurd is.
En hoe zit het dan wél met de vroegste geschiedenis van Strijen en dat afgedwaalde kasteel van Strijen in Oosterhout? Lees daarover in mijn proefschrift Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde waarvoor de gemeente Strijen in 1996 geen cent subsidie over had. Uiteraard, als je hoogst eigen graafschap er niet in staat!
Literatuur waar naar verwezen wordt
Blok, P.J.. De stichtingsoorkonde van Thorn. Nederlands Archievenblad 1 (1892) 29 - 36.
Brekelmans, A.J. e.a.(red.). Gilze duizend jaar. Bijdrage tot de geschiedenis van Gilze. Gilze, 1992.
Dillo, M., G.A.M. van Synghel, m.m.v. E.T. van der Vlist. Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. II, de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom. Den Haag, 2000. (2 delen)
Drossaers, S.W.A.. Het archief van den Nassauschen Domeinraad. Eerste deel: het archief van den Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581. Den Haag, 1948.
Goor, Th.E. van. Beschryving der stadt en lande van Breda. Den Haag, 1744. Herdruk: Den Haag, 1970.
Gramaye, J.B.. Antiquitates Bredanae. in: Joan. Bapt. Gramaye. Antiquitates illus trissimi ducatus Brabantiae. Brussel, 1702 (1e dr); Leuven , 1708 (2e dr) 1 - 52.
Hasquin, H., R. van Uytven, J.-M. Duvosquel. Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek. 1 en 2 Vlaanderen en Brussel; 3 en 4 Wallonië. Brussel, 1980-1981. (4 delen)
Koch, A.C.F.. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. I, eind van de 7e eeuw tot 1222. Den Haag, 1970.
Leenders, K.A.H.W.. Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde. Ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas - Schelde - Demergebied, 400 - 1350. Een poging tot synthese. Zutphen, 1996.
Man, J.P. de. Boedelinventaris van Michiel Piggen, raadsheer van de Prins van Oranje. Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 7 (1953) 139 - 146.
Monna, A.D.A.. Zwerftocht met middeleeuwse heiligen. Amsterdam, 1988.
Pennings, P.. Het Discours of de kroniek der heeren van Breda. Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 65 (1947) 335 - 376.
Spaen, W.A. van. Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland. Utrecht, 1801 - 1805. (4 delen).
Vliet, J. van. Bredaesche chroniik. Met afzonderlijke paginering opgenomen in: Vliet, J. van. 't Recht van successie volgens de costumen der stadt en lande van Breda; met de Bredasche {almanach 1664} cronyck. Breda, 1664.
ONB= Dillo en Van Synghel, 2000. (plus nummer van de oorkonde.)
Noten
1. Http://www.hetlandvanstrijen.com/exposities.html
2. Van Spaen, III, 1804, p. 167-168.
3. Blok, 1892.
4. Koch, 1970, nr. 61.
5. Dillo en Van Synghel, 2000, nr. 892.
6. ONB 890, bewerkt door M. Dillo.
7. ONB 891, bewerkt door M. Dillo.
8. ONB 892, bewerkt door M. Dillo en G.A. van Synghel.
9. Gramaye, 1708, p. 8-9, cap. 5 en 6.
10. Van Vliet, 1664, 13-15.
11. Zie overzicht en conclusie bij Leenders, 1996, vooral p. 360 e.v..
12. ONB, nr. 889.
13. Monna, 1988, 177-191, en de evaluerende samenvatting en meer literatuur bij Aarts, 1994, 7-85.
14. Aarts, 1994, 31-36.
15. Van Goor, 1744, 405.
16. Koch, 1970, nr.61.
17. Hasquin, 1980, deel 1, 650. De abdij van Nijvel had in de tiende en elfde eeuw heel het dorp in bezit.
18. Uitgegeven door Pennings, 1947.
19. Breda, GA, afd. I-1a, oud-administratief archief van de stad Breda, inv. (Hingman) nr. 4.
20. Pennings, 1947, 336-339; voor de carrière van Piggen zie De Man, 1953.
21. Vergelijk ook Leenders, 1996, 255 e.v.
22. Zie verder onder ONB nr. 891; vgl. ook Aarts, 1994, 35.
23. Drossaers, 1948, reg. nr. 3223.
24. Brekelmans, 1992, 19.
25. De stad was sinds 1581 in Spaanse handen en het platteland werd sindsdien door troepen van Noord en Zuid zó onveilig gemaakt dat het deels ontvolkt raakte. Het gaat dan dus eerder op een goede onderhandelingspositie, dan om feitelijke terreinwinst.
26. ONB, nr. 890.
27. ONB, nr. 891.
28. ONB, nr. 892.