Brabantse beken

Gegraven, niet natuurlijk ?
Kalkrijk water door boeren benut?

dr. K.A.H.W. Leenders

Op een werkbijeenkomst van specialisten ten behoeve van de ontwikkeling van een 'Ecosysteemvisie Beken en Beekdalen' stelde Gert-Jan Baaijens dat onze laaglandbeken volledig door de mens gegraven zijn en dus helemaal geen natuurlijke loop volgen. Al eeuwen geleden deden de boeren hun best om kalkrijk water over hun grasland te laten lopen.

Aldus blijkt uit de inleiding van Moller-Pilot, H.. Verleden, heden en toekomst van onze laaglandbeken. De Oude Ley 15 (1993) nr. 4, 23 - 26. Deze visie van Baaijens is gebaseerd op zijn interpretatie van waarnemingen in de Graafschap, waarvan nog geen uitvoerige schriftelijke rapportage beschikbaar is. Deze visie wordt ook toegepast op beken in Noord-Brabant en dat roept in het Brabantse enige verbazing, zo niet weerstand op.

In het volgende artikel probeer ik wat gegevens over het Brabantse op een rij te zetten. Daarbij behandel ik twee kwesties apart:

Kalkrijk water

Kwam of komt er in de beekdalen van de Noord-Brabantse zandgronden kalkrijk water voor?

Zuurdeeg, N.. Water wijst de weg. Samenhangen in het landschap van de Achterhoek. Natuur en landschap in Achterhoek en Liemers 5 (1991) nr. 3 of later (sic!), 98 - 106.

Er zitten geen gletschereffecten in de Brabantse ondergrond. De geologische situatie is er heel anders dan in de Achterhoek zodat ook de waterhuishouding in de bodem anders zal zijn. Landgoedeigenaren hebben soms heel speciale en verheven ideeën gehad over een optimale inrichting van hun bezit. Met name in de Verlichting kun je dat verwachten, ook in Brabant. Maar dat is geen "boerenbeleid".

Bijlmakers, L.L., R.F.M. Buskens, F.J. van Zadelhoff. Het beekdal van 't Merkske. Een verkenning van landschapsecologische relaties via het grondwater. Landschap (1987) nr.1, 49 - 63.

Blijkbaar is kalkrijk water in de laagste delen van de beekdalbodem aantoonbaar. Waar komt dat water vandaan? Het komt van diep, want het wordt hier duidelijk onderscheiden van het ondiepe grondwater.

Ik twijfel er aan of het in Noord-Brabant om gebiedseigen water gaat. Op de bodemkaarten van Noord-Brabant, worden kalkarme zandgronden overal en kalkrijke alleen als zandige oevers van de Maas aangegeven. In het zuiden van de Meierij heeft men nog al wat wateroverlast in de beekdalen gehad door het water dat afvloeide uit de "vloeiweiden" die in de 19e eeuw vooral langs de grens met België aangelegd waren. Deze vloeiweiden werden bevloeid met water uit het Kempisch Kanaal dat daar vlak langs de grens loopt en dat zijn water bij Maastricht uit de Maas ontving. Langs die route is kalkrijk water in de bovenlopen van de Dommel beland. Een tweede nog recentere "bron" van kalkrijk water kan in westelijk Noord-Brabant aangewezen worden. Veel boeren besproeien daar hun land met water dat ze oppompen. Dit water komt volgens die boeren uit een schelpenrijke laag op 90 meter diepte. Dat water zal dus ook kalkrijk zijn. Na decennia rijkelijke beregening kan dit water de waterhuishouding aan de oppervlakte beïnvloeden. Niettemin kan dat onmogelijk een natuurlijke situatie genoemd worden.

Naar ik vermoed was het ondiepe bodem- en oppervlakte water van de Brabantse zandgronden voornamelijk zurig van karakter. Zie de venen, zie het zure heiwater, zie de alom aanwezige ijzeroerbanken en rode beekbodems. Bovendien zou ik niet weten uit welke ondiepe geologische lagen die kalk afkomstig kan zijn. Indien het kalkrijke water in het dal van het Merkske geen beregeningswater is, moet het toch langs natuurlijke wijze van 90 meter diepte weer opwellen. Klopt dat met bekende waterstromen in de bodem?

Inmiddels keek ik wat literatuur over Brabant/Kempen na. Alle auteurs hebben het over het ontwateren van de lage beekdalbodems. Als je dat niet doet, verzuurt de boel. Maar niemand maakt enige allusie op gemanipuleer met kalkrijk water. Kalk wordt alleen als ontsmettingsmiddel en bouwmateriaal vermeld. Uit mijn eigen ervaring met archivalia betreffende de streek kan ik mij niet herinneren ooit iets over kalkrijk water en het gebruik daarvan te zijn tegen gekomen.

Lindemans, P.. Geschiedenis van de landbouw in België. Antwerpen, 1952. (2 delen, heruitgave)

Crijns, A.H., F.W.J.Kriellaars. Het gemengde landbouwbedrijf op de zand- gronden in Noord-Brabant 1800 - 1885. Tilburg, 1987 (Bijdragen LXXII)

Bieleman, J.. Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500 - 1950. Meppel / Amsterdam, 1992

Goossenaerts, J.. De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen. Gent, 1956 - 1958.

Oosten, M.F. van. Invloed van de bodemgesteldheid en de waterhuishouding op het agrarische landschap rondom Wouw. Wageningen, 1975.

Straaten, J. van der, P.C. von Meijenfeldt, H. Moller - Pillot. Beken in Brabant. Hoe houden wij dit bezit. Tilburg, zjr (1976?).

Iven, W., T.van Gerwen. Lind, dè is de sgonste plats. Leende, 1974.

Het lijkt erop alsof - tot Baaijens er over begon - niemand gedacht heeft aan het eventuele belang van kalk in en bij Brabantse beken. Dat is heel goed mogelijk. Dat zou wel betekenen dat de ecologie van ca. 1975 zich nog tevreden stelde met het verzamelen van lijsten van planten en beestjes en een globale beschouwing van de waterkwaliteit (schoon/vuil; zuurstofrijk/arm; voedselrijk/arm). Thans zou de ecologie dan een stap verder zijn waardoor ook de "kalkkwestie" aan de orde kwam. Het vak verdiept zich. Klopt dat?

Gegraven of niet?

Naast de kalk-these staat die van de geheel gegraven beken. Achterwaartse verlenging van beken door menselijk graafwerk trof ik in mijn studiegebied wel aan. Daar werd al in 1972 op gewezen door Havermans(Havermans, R.. Enkele beschouwingen over de Kleine Aa. Calmpthoutania 24 (1972) 1 - 62.). Bovendien moeten de beekdalen tot aan de ontginning gevuld geweest zijn met een veenvormend elzenbroekbos, waardoor het water diffuus afstroomde(Ploey, J. De. Morfologie en kwartair-stratigrafie van de Antwerpse Noorder-Kempen. Acta Geographica Lovaniensia 1 (1961).). Door ontginningen in de omgeving kregen de beken een grotere hoeveelheid water te verwerken. Door insnijding in de ondergrond werd materiaal opgenomen dat verderop weer op de venige omgeving werd afgezet. De beekdalen kregen daardoor een steviger en vruchtbaarder bodem, waardoor ze beter bruikbaar werden. Tevens ontstonden er welbepaalde waterlopen ter vervanging van de oude diffuze waterstromen. Aan dit veranderende karakter van de beken wordt in de regel te weinig aandacht besteed (Leenders, K.A.H.W.. Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde. Ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas - Schelde - Demergebied, 400 - 1350. Een poging tot synthese. Zutphen, 1996,67 - 68.).

Het dal van de Dommel tussen Son en St.-Michielsgestel heeft op het ogenblik mijn aandacht. Het is me niet duidelijk welk kriterium de heer Baaijens hanteert om daar geen afgesnoerde meanders te hoeven ontdekken. Er zijn talloze meanders die in de laatste twee eeuwen afgesneden werden. Er zijn ook sporen van oudere die in of sinds de middeleeuwen afgesnoerd raakten. Grote bogen en steikanten in de rivieroevers getuigen van nog oudere of juist recente rivierverleggingen. Hoe stel je bij die oudere afsnijdingen vast of ze natuurlijk zijn ? Daarvoor moet er veldwerk gebeuren. En als de boeren al die kronkels ooit gegraven hebben, hebben ze zich wel overdadig veel werk op de hals gehaald (Zie de factor 3,5 tot 4 die Crijns en Kriellaars noemden).

Direct langs de Dommel ligt de bodem door opslibbing wat hoger. Tussen die rug en de steilrand van de oude akkers ligt op een aantal plaatsen een lagere zone met natte venige of moerige bodems. Dit werd ook door Iven en Van Gerwen beschreven. De rivier lijkt dus door het hoogste deel van het dal te lopen, zonder dat ze daarmee op de verkeerde plaats hoeft te liggen.

Watermolens liggen inderdaad vaak op smalle plekken van het beekdal en bij voorkeur op plaatsen waar het terrein een hoogtesprong maakt. In de Baronie van Breda is het opvallend dat nieuwe stuwen, die nodig zijn om al te vlotte afstroming in de rechtgetrokken rivieren tegen te gaan, vrijwel op dezelfde plek zijn gebouwd als waar in de middeleeuwen watermolens stonden. Ik neem aan dat de heren ingenieurs door beoordeling van het hele afwateringspatroon en dalsysteem tot hun plaatskeuze gekomen zijn, want op één plek na was de herinnering aan de oude molen bij hen niet bekend. De middeleeuwer kan soortgelijke afwegingen gemaakt hebben!

Conclusie

Deze conclusie is er een in afwachting van nadere discussie en studie.

Het ziet er naar uit dat de aanwezigheid van kalkrijkwater in beekdalen voor menigeen een verrassing is. Die aanwezigheid zou op meer dat één plaats aangetoond moeten worden en beschreven zou moeten worden waar dat water vandaan komt. De geologische omstandigheden zijn in Noord-Brabant en de Kempen geheel anders dan in de Graafschap. Drie mogelijke bronnen voor het water zijn genoemd: diep grondwater dat opwelt; diepgrondwater dat door beregeninsinstallaties omhoog gebracht is; of water uit de Ardennen dat via de Maas, het Kempisch Kanaal en de vloeiweiden in de Dommel terecht kwam.

Uit de literatuur blijkt vooralsnog niet dat de Brabantse/Kempische boer zich van enig kalk in het water ook maar iets bewust was. Als hij al gehandeld heeft in de zin die Baaijens noemt, is dat "onbewust"gebeurd, met een geheel andere gedachte in het hoofd (bijv: bestrijding van het zure karakter van de bodem).

Voor het overwegend in de middeleeuwen gegraven zijn van de beken is in het Brabantse geen aanwijzing aangetroffen. Wel zijn bovenlopen verlengd en zijn er veel sloten in de beekdalbodem gegraven. Pas na 1865 en vooral na 1960, is er grootschalig aan de beken gegraven.


Versie 2 augustus 2023
© Copyright : dr K.A.H.W. Leenders