's Hertogs tienduizend bunders
HET CIJNSBOEK VAN DE
HERTOG VOOR DE MEIJERIJ
VAN 'S-HERTOGENBOSCH
VAN 1340
Analyse en Bewerking
Martien van Asseldonk
Sri Lanka,
maart 1998
Versie 12 februari 1999
© Copyright : M.
van Asseldonk
SAMENVATTING
Uit de betaalaantekeningen in de marge en de data die op verschillende plaatsen in het cijnsboek genoemd worden, blijkt dat het cijnsboek gebruikt is van 1340 tot en met 1351. Midden in het cijnsregister bevindt zich een afrekening van rentmeester Tielman van 1339 of 1340. Uit die afrekening blijkt dat de rentmeester toen een klerk, die op een paard met een bediende rond trok, de cijnzen liet innen. Uit de handschriften blijkt dat in 1340 en 1341 eenzelfde klerk inde, maar dat in latere jaren een aantal verschillende klerken betrokken zijn geweest, soms in eenzelfde jaar meer dan een klerk.
In principe werd er in deze bewerking naar gestreefd om alle doorhalingen aan bijschriften te relateren. In 10 % van de gevallen werd hierbij een voorbehoud gemaakt, voor 90 % van de gelegde verbanden werd het niet nodig geacht een voorbehoud te maken.
In veel cijnsdorpen werden cijnzen betaald voor goederen die elders gelegen waren. Mijn inziens komt dat doordat de betreffende cijnsbetaler ook voor elders gelegen goed in het eigen cijnsdorp betaalde. Dit verklaart ook de 10 gevallen van cijnzen die van het ene naar het andere cijnsdorp verhuisden.
Bij een aantal Peel- en Kempenlandse cijnsdorpen komen cijnsposten voor waarbij in 1351 in een keer met dezelfde hand M of Mortis, (overleden) bijgeschreven staat. De betaling houdt dan in 94% van de gevallen op. Misschien is er een opgave geweest van doden van de pest-epidemie van 1349 en zijn de getroffenen (voor een jaar of langer) vrijgesteld van betaling van de cijnzen. Sint-Oedenrode lijkt dan zwaar getroffen te zijn (> 30 %), Middelrode, Aarle, Sint-Michielsgestel 10-20%, Vught, Vlierden, Tongelre en Beers 5- 10%, en 14 dorpen 1-5 %.
In hoofdstuk twee bepalen we de cijnsdata aan de hand van gegevens uit het cijnsboek en enkele aanvullende bronnen. Het voorkomen van twee data in het zelfde dorp wijst op onafhankelijke eigen bezittingen: In Sint-Oedenrode waren dat mogelijk de Eerschotse en Rooise bezittingen van de van Rodes, in Orthen twee onafhankelijke goederen van de hertog, en in Oirschot de Spoordonkse goederen van de van Vughts en een eigen bezit van de hertog. De reeksen cijnsdata in Peelland en de Kempen maken het mogelijk om de omvang van het graafschap van Rode en de eninge van de Kempen te bepalen. Individuele cijnsdata geven ook informatie: de cijns van Gunterslaer betaald op Allerheiligen is mogelijk afkomstig van de abdij van St. Truiden. De Keulse penningen die in Orthen en Eerschot voorkomen wijzen mogelijk op een band met Keulen.
In hoofdstuk 3 geven we een vertaling van de inkomsten en uitgaven van rentmeester Tielman. Een deel van de inkomsten zijn te relateren aan het pakket cijnzen in de cijnsdorpen. Een ander deel is terug te vinden in het Bossche cijnsregister. Het blijkt dat Tielman cijnzen die betaald werden in oude groten, in sterlingen, of in zwarte, keulse, of vlaamse penningen omrekende in nieuwe penningen. De omrekeningsfactor kon in bijna alle gevallen betrouwbaar vastgesteld worden.
In veel cijnsdorpen worden bedragen genoemd waarvan het soort penning niet gespecificeerd werd. Het blijkt in alle gevallen om nieuwe penningen te gaan, behalve in Lommel, Eindhoven, Heesch, Nistelrode en Hilvarenbeek, waar het oude penningen zijn. In de eerste drie dorpen is ook 'oude' in de aanhef gegeven. Vermoedelijk zijn bij het aanleggen van het eerste register alle cijnzen in die plaatsen in oude penningen betaald. Het is zo'n geval voor de klerk gemakkelijker om in de aanhef te zetten 'cijnzen betaald in oude penningen' (destijds verwoord als 'oude cijnzen'), dan om bij elke cijns apart de aanduiding 'oude' te zetten. Later werden cijnzen bijgevoegd, zowel betaald in nieuwe penningen als oude penningen, die werden toen wel per cijnspost gespecificeerd. Bij het aanleggen van de volgende cijnsregisters werden de bedragen steeds letterlijk overgenomen, dus vaak zonder specificatie. In dat geval mogen we de ongespecificeerde penningen als de oudste laag van het cijnspakket beschouwen.
Het cijnsregister geeft het nominaal bestaande pakket cijnzen. De bedragen van de rentmeester geven de feitelijke inkomsten van een bepaald jaar. Enkele procenten van de cijnzen bleven vaak onbetaald. De boetes die daarop geheven werden, en de gewincijnzen verhoogden de inkomsten van de rentmeester. In totaal inde Tielman in 1340 een bedrag dat overeenkomt met 99,1% van het nominale pakket cijnzen. De inkomsten van Tielman wijken in 87% van de gevallen minder dan 10% af van de waarde van het nominale pakket cijnzen. In 67% van de gevallen is het verschil minder dan 5%.
In hoofdstuk vier analyseren we eerst de opvolging van het cijnsgoed. Volgens andere bronnen komt in Peelland, Kempenland en in Oisterwijk buiten de vrijheid de langstlevende te boek met de kinderen, en in Den Bosch, Maasland, Vucht, St. Michielsgestel en binnen de vrijheid Oosterwijk komt de langstlevende te boek zonder de kinderen. De opvolging van cijnsbetalers bevestigt dit. We beschouwen de Orthense rechtsopvolging als de Brabantse. In Maasland en in Vucht en ook in den Bosch gedoogde de hertog dan een andere rechtspraktijk dan de zijne. In Peelland en Kempenland volgde men in 1340 de Brabantse opvolging.
Aan de hand van vermeldingen van perceelsgrootte kon de norm bepaald worden op 12 nieuwe penningen per bunder, 12 oude penningen per bunder, en (onder voorbehoud) 4 hoenderen per bunder. Kennelijk was de norm eertijds 12 penningen per bunder, en veranderde die norm niet toen de penningen omstreeks 1210 van lager gewicht werden. Omstreeks 1300 werden 9 oude penningen en 12 nieuwe penningen voor een oude groot gerekend. In die tijd werden ook wel percelen uitgegeven tegen een cijns van 9 oude penningen per bunder.
Op het totaal aantal van 6.656 cijnzen zijn er 191 die in de periode 1340-1351 helemaal niet betaald werden. Er is 22 keer sprake van een fout van de klerk. 22 keer is een perceel verlaten (totaal 51 bunder), 31 keer is de schuld kwijtgescholden, en de resterende 116 percelen betreffen onwillige betalers. Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt tussen de recognitiecijnzen en de grondcijnzen. Er komen 242 recognitiecijnzen voor in het cijnsboek.
In de vrijheden werd een veel hogere norm gehanteerd, 15 tot 18 oude penningen per huiserf, soms met 1 of 2 hoenderen. Een huiserf is ongeveer 16 roeden groot. Het aantal huizen in Eindhoven in 1340 werd geschat op 185 huizen (5,5 bunder) met nog 31,6 bunder landbouwgrond. Ook in Vught, Orthen, Sint-Oedenrode, Eersel en Mierde vonden we 'vrijheids-cijnzen'.
In 1314 gaf de hertog zijn Peellandse cijnzen over aan de heer van Helmond, met uitzondering van de hoendercijnzen, en zijn cijnzen betaald in nieuwe penningen te Deurne en Middelrode. Het pakket cijnzen van Helmond wordt geanalyseerd.
Voor de hele Meierij vinden we tenslotte een totaal van 14.974,8 bunder cijnsgoed, uitgegeven vóór 1340, en 163,9 bunders uitgegeven in de periode 1340-1351. Naar schatting 4.032,9 bunder cijnsgoed had de hertog in 1314 aan de heer van Helmond overgegeven. In 1340 bezat de hertog 10.914,9 bunder cijnsgoed. Dat waren 's hertogs tienduizend bunders.
In het laatste hoofdstuk wordt met behulp van aanvullende bronnen dieper ingegaan op de situatie in enkele plaatsen. De hertog was al in de twaalfde eeuw gegoed te Oirschot, en deelde de inkomsten uit de cijnzen te Oirschot, Vessem en Wintelre met de familie van Vught of het kapittel van Oirschot.
In de aanhef van Bakel, Deurne en Vlierden staat 'nieuwe'. Nieuwe penningen komen pas na omstreeks 1210 voor. Volgens de cijnsdata betreft het wel cijnsdorpen die al voor omstreeks 1200 bestonden. Vermoedelijk is er omstreeks 1231-1240 een overeenkomst gesloten tussen de hertog en de abdij van Echternach, waarbij ieder zijn al bestaande cijnzen in die drie plaatsen mocht houden, en alleen de hertog nieuwe percelen uit de woeste gronden uitgaf, en daarbij de helft van die inkomsten (betaald in nieuwe penningen) in Bakel en Deurne (niet in Vlierden) met de abdij van Echternach deelde. In Deurne hield de hertog in 1314, toen hij de peellandse cijnzen aan Jan II Berthout van Berlaar gaf, de cijnzen betaald in nieuwe penningen zelf, omdat die pas na 1231 door de hertog ingevoerd werden, nadat hij het graafschap rode verwierf, en niet als onderdeel van de oorspronkelijke cijnskring (van dat graafschap) beschouwd werden. Ook in Middelrode hield de hertog in 1314 de cijnzen betaald in nieuwe penningen zelf. Hier waren na 1231 de nieuwe cijnzen in Berlicum ondergebracht. Omdat de hertog in 1314 ook de hoendercijnzen zelf hield, kunnen hoendercijnzen als hertogcijnzen uit de periode 1231-1340 beschouw worden. Veel hoendercijnzen werden betaald uit beemden, waarmee de verkaveling van de beemden deels in de dertiende eeuw gedateerd kan worden. Ook worden hoendercijnzen geassocieerd met percelen uitgegeven in de vrijheden die na 1230 ontstonden.
Sint Oedenrode wordt gerelateerd aan de Dioniusius cijnskring, en Eerschot aan de Remigius cijnskring. De Van Rodes lijken in Eerschot gegoed te zijn, voordat ze enkel honderden meters verderop in Rode een burcht bouwden. Er wordt meer in detail ingegaan op het graafschap Rode en de eninge van de Kempen. De ontwikkeling van het gezag in Peelland en Kempenland in de twaalfde en dertiende eeuw wordt geschetst. In de laatste paragraaf worden de veranderingen als bevolkingsgroei, het vrij worden van de boeren en het verschuiven van het accent van mensen naar zaken besproken.